Boek 6 | buitencontractuele aansprakelijkheid | aansprakelijkheid = fout + schade + oorzakelijk verband | de fout, aansprakelijkheid voor eigen daad

Dit artikel delen...

Op 1 januari 2025 treedt Boek 6 van het (nieuwe) Burgerlijk wetboek, “buitencontractuele aansprakelijkheid” in werking. Waar aan het aansprakelijkheidsrecht amper 6 artikelen werden besteed in het (oud) Burgerlijk Wetboek, wordt de materie thans beheerst door een volwaardig boek, omvattende niet minder dan 65 artikelen.

De nieuwe wetgeving heeft tot doel de materie in een duidelijke en meer leesbare structuur te behandelen, met codificatie van de recentere ontwikkelingen in de rechtspraak, waarbij ook rekening wordt gehouden met de vernieuwingen in tal van maatschappelijke domeinen. Bedoeling is ook meer rechtszekerheid te bieden.


Deze tekst maakt deel uit van een opleiding die Theoma organiseert betreffende het nieuwe boek 6. Lees hierover meer onderaan dit artikel. 


Onder het oud BW sanctioneren artikel 1382 en 1382 elke daad, nalatigheid of onvoorzichtigheid van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt.

Met boek 6 kunnen niet alleen mensen aansprakelijk gesteld worden, maar ook private en publieke rechtspersonen. Voorheen kon dit ook, door een beroep te doen op o.a. “de orgaantheorie”, waarover menig juridisch traktaat en proefschrift werd geschreven. Met boek 6 is er nu een gelijke behandeling voor iedereen, rechtspersonen en natuurlijke personen.

Wie is aansprakelijk?

Artikel 6.5 stelt dat eenieder aansprakelijk is voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt. Niets nieuws onder zon dus. Er wordt wel geen onderscheid meer gemaakt tussen opzettelijke fouten (artikel 1382 oud BW) en onopzettelijke fouten (artikel 1383 BW). De lichtste fout volstaat, of deze nu bestaat uit een opzettelijke of onopzettelijk daad, een positieve handeling of een verzuim.

Wat is fout?

Artikel 6.6 definieert vervolgens wat onder een fout moet begrepen worden, met name de schending van een wettelijke regel die een bepaald gedrag oplegt of verbiedt of van de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer.

Is er sprake van een schending van een wettelijke regel, dan is er geen reden tot interpretatie. Legt de norm een bepaald gedrag op, dan is de schending van de norm per definitie een fout. De rechter dient enkel de toepasselijk norm te analyseren om uit te maken met welke precisie de norm een bevel oplegt, om vervolgens te bepalen welke de exacte inhoud en strekking van dit bevel is. Niet elke overtreding van de wet impliceert dan ook een fout.

Welke evenwel de “algemene zorgvuldigheidsnorm” is wordt niet wettelijk vastgelegd. Men kan zijn gedrag derhalve niet preventief aan “de algemene zorgvuldigheidsnorm” aanpassen. Het komt uiteindelijk aan de rechter toe om a posteriori, aan de hand van concrete criteria vast te leggen of “de algemene zorgvuldigheidsnorm” geschonden werd of niet.

De fout wordt dus objectief vastgelegd. Waar geen rekening mee gehouden wordt, is het “moreel” of “subjectief” element van de fout. Toch komen de subjectieve elementen via een omweg in beeld: is de aansprakelijke een minderjarige of een geestesgestoorde, dan gelden bijzondere bepalingen. Ook wordt het “subjectief” bestanddeel van de fout tot uiting in de gronden voor uitsluiting van aansprakelijkheid (artikelen 6.7 en 6.8).

Wanneer is de algemene zorgvuldigheidsnorm geschonden?

Om te oordelen of de algemene zorgvuldigheidsnorm geschonden werd of niet, dient de rechter na te gaan of er sprake is van een gedrag dat overeenkomt met dat van een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst (artikel 6.6 § 2).

De beoordeling of er sprake is van een voorzichtig en redelijke persoon (voorheen “de goede huisvader”) betreft een beoordeling in abstracto. Er wordt dus geen rekening gehouden met persoonlijke eigenschappen van de dader, zoals opvoeding, intelligentie, sociaal milieu. Er wordt wel rekening gehouden met objectieve criteria, zoals beroep, ervaring, opleiding, …

De voorzichtige en redelijke persoon moet in dezelfde omstandigheden worden geplaatst, t.t.z. in deze externe voorwaarden van tijd en plaats als deze die zich voordeden op het moment van het schade verwekkend feit.

Om te bepalen wie de voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst is, geeft de wetgever de rechter wel een aantal kapstokken mee, waarmee hij rekening kan houden bij zijn beoordeling, met name:

1° de redelijkerwijze voorzienbare gevolgen van het gedrag;

De vraag die gesteld wordt luidt: kon hij die schade veroorzaakt heeft, voorzien dat er zich schade van een bepaalde aard zou voordoen en indien hij niet alle maatregelen genomen heeft om deze schade te voorkomen? Denk bijvoorbeeld aan de poetsploeg die een bord “pas gedweild” plaatst.

2° de evenredigheid van het risico dat de schade zich voordoet, haar aard en haar omvang ten opzichte van de inspanningen en maatregelen nodig om haar te vermijden;

Als de kosten die hadden moeten worden gemaakt om de schade te voorkomen buitensporig groot zijn in vergelijking met de frequentie en de omvang van het risico, is er geen fout.

3° de stand van de techniek en van de wetenschappelijke kennis;

Hiermee wordt bedoeld, de stand van de techniek en van de wetenschappelijke kennis op het tijdstip van het schade verwekkend feit. De beoordeling dient in abstracto te gebeuren. Een onwetende arts kan zich niet verschuilen achter zijn onwetendheid. De wetenschappelijke kennis dient wel redelijkerwijs toegankelijk te zijn.

4° de eisen van goed vakmanschap en goede beroepspraktijken;

Hiermee worden bijvoorbeeld bedoeld: de NBN normen, de voorschriften van BUILDWISE, …. Maar ook de deontologische regels waaraan een beroepsgroep onderworpen worden hiermee bedoeld.

Noteer wel dat het naleven van een norm niet per definitie impliceert dat de persoon niet buitencontractueel aansprakelijk zou zijn. De naleving van een norm stelt de persoon immers niet vrij van zijn verplichting om de voor eenieder geldende algemene zorgvuldigheidsnorm na te leven.

5° de beginselen van goed bestuur en goede organisatie.

Deze beginselen gelden in het bijzonder voor rechtspersonen, doch kunnen ook van toepassing zijn op natuurlijke personen die een organisatie uitbouwen of organisaties zonder rechtspersoonlijkheid. Bijvoorbeeld: de advocaat die er niet in slaagt zijn kantoor correct te organiseren.

Fouten die niet behandeld worden in Boek 6

  • culpa in contrahendo (artikel 5.17 BW)
  • rechtsmisbruik (artikel 1.10 BW)
  • derde medeplichtigheid aan contractbreuk (artikel 5.111 BW)
  • pauliaans bedrog (artikel 5.243 BW)

Uitsluiting van aansprakelijkheid voor fout

Wie objectief gezien een wettelijke norm die een concreet gedrag opleg of verbiedt overtreden heeft, of die de algemene zorgvuldigheidsnorm geschonden heeft, kan in bepaalde gevallen toch bekomen dat zijn aansprakelijkheid uitgesloten wordt. Dit is als hij al niet minderjarig is of geestesgestoord (zie bijzondere bepalingen van artikelen 6.9 t.e.m. 6.11).

Vooreerst is dit het geval indien er sprake is van overmacht. Er is overmacht wanneer het onmogelijk is de toepasselijke gedragsregel na te leven. De definitie van overmacht in boek 6 is anders dan de definitie van overmacht in boek 5. In boek 5 is er immers sprake van overmacht bij uitvoering van een overeenkomst. In boek 6 is er sprake van overmacht bij de totstandkoming van een verbintenis.

Er kan geen beroep gedaan worden op overmacht, indien het omwille van een eigen fout is de het onmogelijk is toepasselijke gedragsregel na te leven. Ik was te dronken is dus geen reden om overmacht in te roepen.

Vervolgens voorziet artikel 6.8 nog in een reeks schulduitsluitings- en rechtvaardigingsgronden, die de uitsluiting van aansprakelijkheid impliceren, nl.

1° wanneer hij een onoverwinnelijke dwaling begaat, in feite of in rechte;
2° wanneer hij ingevolge fysieke of psychische dwang onmogelijk de in de wet bepaalde gedragsregels kan naleven;
3° wanneer een noodtoestand hem ertoe brengt een belang te vrijwaren dat aan een ernstig en dreigend gevaar is blootgesteld en waarvan de waarde hoger is dan het belang dat hij prijsgeeft;
4° wanneer hij handelt op grond van een bevel van de wet of van de overheid, tenzij dit bevel klaarblijkelijk onwettig is;
5° wanneer hij handelt uit wettige verdediging doordat een verweer noodzakelijk is ingevolge een onrechtmatige aantasting van zijn fysieke integriteit of een acute dreiging hiervan en dit verweer proportioneel is aan deze aantasting of dreiging;
6° wanneer de benadeelde geldig heeft toegestemd in de aantasting van belangen waarover deze kon beschikken.

De bewijslast ligt bij de persoon die de gedragsnorm geschonden heeft. Hij dient aan te tonen dat hij zich in één der situaties voorzien onder artikel 6.8 bevindt.


Theoma advocatenkantoor treedt ook op voor diverse verzekeringsmaatschappijen in dossiers van familiale aansprakelijkheid, BA ondernemingen, beroepsaansprakelijkheid, ABR, … Daarom dat ook het aansprakelijkheidsrecht ons nauw aan het hart ligt en wij elke evolutie in de materie op de voet volgen. Deze tekst maakt deel uit van een opleiding “boek 6” welke Theoma organiseert. Ook interesse in een opleiding in uw organisatie? Neem contact op met ons via info@theoma.be


Dit artikel delen...